Door Erik Jurgens
(Over de vrijheid van meningsuiting is onlangs in VN-verband een beslissing gevallen die de discussie over dit gevoelige onderwerp ten zeerste raakt. Helaas is in de Nederlandse media nauwelijks of geen aandacht voor deze ontwikkeling gevraagd. Met de publicatie van onderstaand stuk op deze website willen wij graag in deze lacune voorzien. Stichting Media-ombudsman Nederland)
Vrijheid van meningsuiting bevat, volgens een meerderheidsbeslissing in de Raad voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, genomen in Genève op 26 maart 2009, niet het recht om lelijke dingen te zeggen van een godsdienst. Die beslissing is doorgedrukt vanuit de conferentie van 56 islamitische landen, tegen de wens van de EU-landen in.
De EU verklaarde dat zij het concept defamation of religion (DoR) niet van toepassing acht in een discussie over mensenrechten. Vanuit mensenrechten beoordeeld kunnen leden van religieuze groepen immers niet worden gezien als onderdelen van homogene eenheden, welke beledigd kunnen worden. Mensenrechten beschermen op de eerste plaats individuen in de uitoefening van hun vrijheid van godsdienst of geloof, niet zozeer religies als zodanig.
Terecht had de International Humanist and Ethical Union IHEU (www.iheu.org) namens een brede groep van twee honderd niet-gouvernementele organisaties in een gezamenlijke verklaring er op gewezen dat het erkennen van DoR, als uitzondering op de vrijheid van expressie, ruimte zou geven aan regimes die er op uit zijn om “mensenrechtenactivisten, andersdenkende gelovigen en andere onafhankelijke stemmen het zwijgen op te leggen en te intimideren” (zie The Economist, 4 april 2009, p.53).
Wat er achter zit is een streven van de Organisatie van de Islamitische Conferentie OIC (van die 56 islamitische landen) om de z.g. Caїro Verklaring van 1990 ingang te doen vinden. Deze verklaring stelt sharia-recht boven mensenrechten, met als gevolg dat belastering van de islam of het verlaten van de islam niet vallen onder vrijheid van meningsuiting c.q. de vrijheid van godsdienst. De OIC poogt haar opvatting door te drukken in de Geneefse VN-raad inzake mensenrechten (47 leden). En op 26 maart met succes.
Zoals de IHEU en de EU ieder aangeven is dit een gevaarlijke ontwikkeling. De uitzonderingen op de vrijheid van expressie worden in art. 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens van 1950 terecht streng beperkt: die uitzonderingen moeten nodig zijn in een democratische samenleving ter bescherming van een beperkt aantal belangen. Tot die belangen behoort wel de bescherming van de goede naam van anderen. Maar niet de bescherming van de goede naam van godsdiensten of levensbeschouwelijke groepen als zodanig. De vrijheid van godsdienst belemmert van haar kant evenmin een robuust debat over leer of praktijk binnen religies. Die beschermt immers het recht om al dan niet te geloven of om lid te zijn van een kerk.
Het toelaten van DoR als uitzondering op de vrijheid van meningsuiting betekent dat een openbaar debat over een geloof onmogelijk wordt, zo gauw die betrokken groep zelf, of de overheid, meent dat bepaalde kritiek neerkomt op DoR. Het enkel beweren, zoals Karel van het Reve eens deed, dat de God van de christenen een gruwelijke God is in wiens naam, volgens de Schrift, hele stammen zijn uitgemoord, is dan al meteen defamation (eerroof, in casu heiligschennis).
Aan deze Geneefse verklaring van 26 maart is in de Nederlandse pers, voorzover ik kon zien, geen aandacht gegeven. Dat is te betreuren, maar ook onbegrijpelijk. Want er spelen al processen in Nederland tegen mensen die DoR zouden hebben gepleegd. Het standpunt van die VN-raad in Genève, genomen tegen westerse stemmen in, zou hier de aanklagende partij gelijk kunnen geven. Terwijl de EU-landen een weloverwogen positie hebben ingenomen dat DoR juist wel mogelijk moet zijn, zij het natuurlijk binnen grenzen van redelijkheid, en niet wanneer sprake is van een poging een volksgroep te beledigen.
Hoe kunnen we zorgen dat deze VN-discussie ook tot Nederland doordringt?
Erik Jurgens
Emeritus-hoogleraar staatsrecht en oud-lid Eerste Kamer (PvdA), Amsterdam
(9-4-2009)