Door Redmar Kooistra
Ter verdediging van de aankoop van een vakantiehuis door kroonprins Willem-Alexander in Mozambique stuurde premier Balkenende onlangs een uitvoerig gedocumenteerde brief aan de Tweede Kamer. Het schrijven was daar nog maar net gearriveerd toen bekend werd dat de prins alsnog afziet van dat vakantiehuis zodra het gereed is voor bewoning. In een brief aan Balkenende lieten hij en zijn echtgenote Maxima weten het huis te zullen verkopen als het klaar is. Meteen daarna verklaarde Balkenende al op de hoogte te zijn geweest van dat besluit op het moment dat hij de Tweede Kamer nog probeerde te overtuigen dat het project volgens het kabinet doorgang kon vinden.
Deze gang van zaken roept een aantal vragen op. Omdat die vragen verband houden met de spelregels zoals die sinds 1848 in de constitutionele monarchie gelden, zijn ze zonder uitzondering van groot belang. Als er iemand in de parlementaire democratie is die zich daarvan tot in de toppen van zijn vingers doordrongen moet zijn, is het de minister-president. Hij is immers bij uitstek degene die als gevolg van zijn ministeriële verantwoordelijkheid moet waken voor de juiste verhoudingen en omgangsvormen tussen het Koninklijk Huis, het kabinet en het parlement.
Het is opvallend dat deze gang van zaken, waarbij Balkenende impliciet erkent dat hij de Tweede Kamer onjuist en in elk geval onvolledig heeft ingelicht, hem tot dusver nauwelijks is nagedragen. Komt het voort uit angst of is het onvermogen dat de Haagse politiek en journalistiek met de grootst mogelijke voorzichtigheid op deze voor het parlementaire stelsel zeer schadelijke ontwikkeling reageren? In elk geval is de terughoudendheid van politiek en media om het naadje van de kous te willen weten zeer misplaatst. Als de minister-president de Tweede Kamer informatie onthoudt die voor de beoordeling van de gedragingen van het toekomstige staatshoofd van wezenlijk belang is, brengt dat het systeem in diskrediet.
Hoewel het volstrekt ongeloofwaardig klinkt, moeten we afgaan op de woorden die Balkenende heeft gesproken. Hij wist naar eigen zeggen al van de verkoopplannen van de prins af toen hij het project tegenover de Tweede Kamer nog uitvoerig en omstandig verdedigde. En hij zegt de overweging van de kroonprins te kennen waarom deze bij nader inzien had geconcludeerd dat het beter was het Afrikaanse bezit van de hand te doen. Maar waarom liet Balkenende het parlement daarover onwetend, terwijl hij wist dat kort daarna de brief van de prins aan hem bekend zou worden?
Het heeft er alle schijn van dat Balkenende met zijn uitspraken verdoezelt dat de kroonprins volstrekt zelfstandig besluiten als deze neemt, buiten de ministerieel verantwoordelijken in de regering om. Het is daarbij ook aannemelijk dat de prins destijds tot participatie in het onroerend goedproject in Mozambique stapte zonder daarover eerst de minister-president te raadplegen. Aankoop en verkoop van buitenhuizen worden thans dus kennelijk beschouwd als behorende tot het persoonlijke domein van leden van het Koninklijk Huis. Dat is de bron van een ernstig misverstand dat niet alleen een gebrekkige communicatie verraadt, maar vermoedelijk ook een ondeugdelijke interpretatie van de geldende regels. Nog erger.
De kern van die regels is in de negentiende eeuw door de liberaal Thorbecke bevochten op de toenmalige koning Willem II, wiens absolute macht toen bij de herziening van de Grondwet werd vervangen door een systeem dat de vorst onschendbaar maakte en de ministers verantwoordelijk. In die eeuw ging dat onder de opvolgers van koning Willem II nog herhaaldelijk mis, omdat het voor erfelijke troonopvolgers kennelijk moeilijk te verteren is dat zij het niet feitelijk voor het zeggen hebben. Het stelsel van de ministeriële verantwoordelijkheid vergt inschikkelijkheid en onberispelijk gedrag van de kant van leden van het Koninklijk Huis. En ministers die scherp aangeven waar het optreden van het Koninklijk Huis op grenzen stuit.
Hier wringt de schoen bij de huidige minister-president, hoewel hij er maar mondjesmaat op wordt aangesproken. In zijn nu zevenjarige periode als premier hebben zich incidenten voorgedaan die twijfel doen rijzen aan zijn vermogen de ministeriële verantwoordelijkheid daadwerkelijk invulling te geven. Dat heeft naar twee kanten consequenties. Allereerst zijn er politieke repercussies, zoals destijds het onthouden van parlementaire goedkeuring aan het huwelijk van prins Friso met Mabel Wisse Smit. Het paar had volgens Balkenende gelogen over de aard van de contacten die Wisse Smit eerder onderhield met een veroordeelde crimineel.
Misschien kon dat besluit van Balkende en de onverschrokken wijze waarop hij het naar buiten bracht nog aan zijn onervarenheid worden geweten, maar het ligt voor de hand dat het de verhouding tussen Koninklijk Huis en premier geen goed heeft gedaan. Een minister-president die het Koninklijk Huis voluit in de wind zet, wint daarmee sympathie noch gezag. Dat leidt ertoe dat het Koninklijk Huis bij zichzelf te rade gaat en op eigen gezag handelt. Dat heeft de affaire van prinses Margarita en haar toenmalige echtgenoot, Edwin de Roy van Zuydewijn duidelijk gemaakt. Naar de Roy van Zuydewijn werd op gezag van het Kabinet der Koningin en buiten de officiële kanalen om onderzoek ingesteld.
Met de aankoop van het huis in Mozambique is een nieuw dieptepunt bereikt dat met de verkoop geenszins ongedaan wordt gemaakt. Als zelfs de trouwste aanhangers van het Huis van Oranje zich tegen zo’n besluit keren, is duidelijk dat de prins een scheve schaats heeft gereden. Om hem voor zulke misstappen te behoeden is dan ook een minister-president nodig die hem tijdig de voet dwars zet: een huis kopen in een land als Mozambique kan onmogelijk worden gezien als een persoonlijke aangelegenheid en we zullen dat dus niet toestaan. Dat gezag heeft Balkenende kennelijk bij het Koninklijk Huis al lang verspeeld.
Maar daarmee is de kous niet af. De eigenzinnigheid die de Oranjes traditioneel aan de dag leggen – al sinds de instelling van de constitutionele monarchie – krijgt bij Willem-Alexander een eigentijds karakter. Als dat niet met kracht en overtuiging in goede banen wordt geleid, zal het stelsel telkens verder worden aangetast. Kamerleden van opeenvolgende coalities lopen op eieren: ze vallen de minister-president niet graag af, ze willen de leden van het Koninklijk Huis niet in de wielen rijden, ze vermijden angstvallig elke discussie over de inrichting van de constitutionele monarchie en de plaats van de vorst daarin. Het stilzwijgend toezien van de media doet de rest om het systeem verder te laten eroderen, meer dan welke republikein zich kan wensen.
(25-11-09)
Redmar Kooistra